Graag/niet naar huis

Ik wil echt zo graag naar huis, ik wil niet meer het gedoe van het reizen, van het liften en het inpakken, van het geen schone kleren hebben, van het haasten om te wachten. Ik wil geen nieuwe mensen meer leren kennen. De mensen die ik ken zijn leuk genoeg.

Ik wil echt nog niet naar huis. Ik ga weer precies dezelfde routine in, dezelfde fouten maken en ik voel de stress al naar mijn keel grijpen.

Ik vind er niks meer aan, elke nieuwe aap is maar een aap en elke nieuwe tocht gaat maar gewoon over een weg of een spoor. Of erger nog, in weer een vliegtuig. Ik weet dat dat thuis ook op me wacht. Weer een werkdag, weer een borrel bij Toos, weer een fietstocht door de regen.

Van thuis mis ik; familie en vrienden, de koude zee, het strand, het strandhuisje, mijn kleine fijne huisje in Wijk aan Zee.

Ik mis mijn werk niet, en ook niet mijn vrijwilligerswerk. Ik kijk op tegen belastingaangiftes en zelf voor je eten moeten zorgen. Ik mis goede muziek, festivals, dansen met vrienden. Ik zie op tegen overvolle treinen, kantoortuinen en deadlines.

Ik zie op tegen het gedoe en geregel van thuis, ik ben klaar met al het gedoe en geregel van op reis. Maar de aankomende twee dagen probeer ik er nog zo veel mogelijk van te genieten.

Thailand

We hebben na het vorige bericht vijf nachtjes op Alor verbleven in de luxe van het all inclusive hotel. Daarna zijn we doorgevlogen naar Thailand!

Indonesië is grotendeels islamitisch en de ramadan heeft veel invloed op de sfeer in het land. Dus om een ander smaakje op te zoeken en omdat het kan hebben wij een vliegtuig genomen naar Thailand.

We zijn in Bangkok geweest, we hebben in de jungle gekampeerd en op een meer geslapen, en nu zijn we in een klimdorp in Zuid Thailand met heel veel leuke mensen. Het is het of het vakantie is in plaats van reizen. Heerlijk hoor, maar ik heb geen zin meer om te schrijven. Ik probeer van elke dag te genieten en de leuke dingen mee te maken, maar ik wil al een tijdje gewoon lekker naar huis.

Voordat we op reis gingen was het een beetje de vraag hoe lang we weg zouden blijven, of we een reizend leven willen of vastigheid gaan zoeken in Nederland. Ik heb het antwoord gevonden. Ik wil lekker terug naar Heemskerk en Wijk aan Zee alsjeblieft. Goed nieuws en goed overdacht. Nou ik ga weer mijn best doen hoor hier!

Overgekookt

We hebben een lange reis achter de rug van Flores naar Alor, dat bracht ons door gebieden zonder andere toeristen en zonder echte wegen, en liet mij tegen het einde helemaal overkoken tot ik niemand meer om me heen kon hebben en zelf een stuk van de tocht ben gaan lopen.

We begonnen met de meer dan volgeboekte ferry van Flores naar Lembata, waar ik vorige keer al over heb geschreven. Lembata is super mooi en vol lieve mensen, we hebben er geen andere toeristen gezien. Het tweede deel van de reis begon daar, in onze homestay onder een actieve vulkaan, de Ile Api vulkaan. Overdag hoorde je hem rommellen en grommen, en bij een grote grom zag je een dikke wolk grijze of gele rook opstijgen uit de krater. ‘S-nachts zagen we een oranje gloed van het binnenvuur uit de krater, met vonken en zelfs een beetje lava bij een grom. Toni, onze homestay gastheer zei; ” joh, de laatste lavastroom kwam maar tot 1,2 kilometer ver (zie foto), en we zitten hier wel op 14 kilometer van de krater!” Een hele geruststelling dus. De vulkaan Ile Api gromt, wolkt en vuurt al een paar jaar, en met de bootjes die langs de kant klaar liggen om weg te varen is niemand meer echt bang.

Onder het toeziend oog van deze vuurberg startten wij dus het tweede deel van onze tocht, met een boottocht van een uur naar de overkant van de baai met twee broers in een minibootje met een oorverdovend harde motor. Aan de overkant mogen we met alle dames van de winkeltjes aan de weg op de foto voor zij een busje voor ons aanhouden. De bootbroers helpen ons met de prijs van de bus en we gaan twee uur over bergweggetjes naar Wairian, wat een havenstadje zou moeten zijn.

De aanwezigen in de bus speculeren druk over wat wij daar gaan doen. We verstaan er niks van, ik versta alleen “buitenlander” en “Wairian”, ook google translate kan er geen soep van maken. Misschien omdat de muziek in de bus keihard staat, of misschien omdat de dame voor ons tijdens het praten ook op een beetlenut kauwt. Dat is een soort verdovende noot waar je hele mond inclusief tanden bloedrood van wordt. Wij hebben ondertussen van de eerste bootrit geleerd en hebben oordopjes binnen handbereik om al het geluid wat te dempen.

Of onze medepassagiers nu de aanwezigheid van twee grote witte mensen hebben doorgebeld of niet, bijna direct nadat Lau in een eettentje een WC heeft gevonden in staat er een politieagent voor mijn neus. “Ik ben de politie”, zegt hij, gebarend dat hij ook wil weten wie ik ben. “Ik ben Annabel”, zeg ik terwijl hij gaat belangrijk doen en mijn naam maar even in zijn telefoon qaat noteren, en natuurlijk met mij op de foto gaat. “Er is er nog een!” Roepen de mensen om ons heen. “Nog een?” Vraagt de politieagent, “ja, die is op de WC.” Dan gaan we die naam ook maar even opschrijven, en als Lau terugkomt mag hij ook op de foto.

“Wat komen jullie doen?” vraagt meneer politie. Ik twijfel of we ons plan wel moeten vertellen, we willen een lokale vissersboot charteren om ons naar de overkant te brengen, naar het volgende eiland. Maar mag dat wel? Iedereen die we er over sproken vond het onbegonnen werk. “Wij zoeken een boot”, zegt Laurens, “naar Pantar eiland.” “Er is helemaal geen boot, dat kan niet een boot”; zegt meneer politie. “Oeh, zou het soms niet mogen?”; zegt Lau in het Nederlands tegen mij. De ferry gaat pas donderdag, dat weten wij ook wel, en waarschijnlijk helemaal niet vanaf hier.

Alle andere aanwezigen in het eettentje proberen te helpen. “Een charter! Ze willen een boot charteren!” “Ja!”; roepen wij. “Ooooh”; zegt meneer politie, en hij kijkt bedenkelijk, dat gaan die toeristen natuurlijk nooit in hun eentje redden, vooral omdat ze geen klap Indonesisch spreken. “Ik ga jullie helpen om een boot te vinden.” kondigt meneer politie aan. De tam tam gaat snel, binnen vijf minuten steekt een guitig hoofd met een vissershoedje om de hoek van de deur van het eettentje met druk pratende mensen er omheen. “Oh!” roept meneer politie; “dit is de boot-baas, hij heeft een boot!” Kijk, dat gaat de goede kant op. “Ik ga onderhandelen”, kondigt meneer politie aan richting ons.

Kapitein Roy, zoals we hem later leren kennen, vraagt 1,5 miljoen rupia (90 euro) voor de reis naar de overkant. Meneer politie kijkt ons aan: zijn we geschokt? Zie je wel dat het niet kan? Wij hebben eerder in in onze homestay gehoord dat het wel 2 miljoen zou kunnen kosten, dus het valt alvast mee. Het kan wel wat lager, vindt meneer politie, en wij gaan veel te snel akkoord met het tweede bod, van 1,2 miljoen, want we willen wel weg hier uit dit eettentje, en wie weet hoe lang het duurt naar de overkant. “Twee uur duurt het!”, roept kapitein Roy later blij.

We worden naar zijn boot geescorteerd en op een bank gederigeerd en alle kinderen van het dorp komen kijken naar de buitenlanders. Dit ‘havenstadje’ blijkt op dit moment drie hele bootjes in de baai te hebben liggen, en die van kapitein Roy ziet er zeer aardig uit. De man is zo ontzettend blij de spullen en crew bij elkaar aan het zoeken, we hebben hem zeker te veel betaald. Hij regelt een anker van de boot van een vriend, regelt vooruitbetaling van ons voor het kopen van benzine, en loopt druk te regelen en sjouwen met alles.

We weten niet wanneer we vertrekken en hoe het verder gaat, maar Laurens gaat wel even wat water en snacks regelen voor op de boot. Ik zit daar met de tassen en de kinderen en alle mensen die met me willen praten als meneer politie voor mijn neus ineens zijn grote legerkisten en sokken gaat uittrekken. Wat is er nu weer aan de hand, gaat hij ons helpen om naar de boot te waden? “Ik ga bidden.” kondigt hij aan. Natuurlijk, de moskee, daar ga je zonder schoenen en sokken naar binnen. Nu is er niemand meer die enig woord Engels spreekt, dus ik blijf maar gewoon zitten. Als hij terugkomt heeft hij weer iets bedacht, hij wil nu ook graag een foto van onze paspoorten. Prima hoor, die foto heeft toch ook heel Indonesië al.

Met kapitein Roy hebben we afgesproken dat hij ons naar het dichtsbijzijnde punt van het volgende eiland brengt. Niet naar de hoofdstad, op google maps staat dat er een weg naar de hoofdstad gaat, dus dan houden we wel weer een busje aan. De boottocht verloopt rustig, we hebben onze oordoppen alweer paraat voor de oorverdovende motor, dat verwachten we ondertussen wel. De zee is kalm en er zijn geen regenwolken te zien. Na twee uur arriveren we met een houten kont aan de overkant. Nog even met kapitein Roy op de foto en aan de wandel maar.

Er is hier geen weg, er is hier geen busje. Er is hier een paadje, en er rijdt bijna niemand. Voor we dit dorpje uitlopen moeten we toch eigenlijk wel ergens wat regelen, de hoofdstad is nog vier uur lopen, en het is half 4 smiddags. Er stopt een man met een scooter. Ik wil niet met al mijn tassen op een scooter. Het is de enige manier zegt hij, er zijn hier geen autos zegt hij, en al helemaal geen busjes. Later blijkt waarom dat is. Het pad is meer rots, blubber en grind dan dat er weg is, en de twee motorfietsen die onze nieuwe vriend geregeld heeft ploegen er vakkundig doorheen met ons achterop.

Mijn chauffeur heeft mijn grote rugtas voorop en ik heb het kleine tasje achterop. Het is een soort crossmotor, dus ik glij steeds naar voren tegen mijn chauffeur aan, en er is geen recht stukje aan de weg om even goed te gaan zitten. Mijn rug doet pijn, mijn buikspieren doen pijn, het achterwiel glijdt af en toe weg. Na een half uur achterop vraag ik om te stoppen en ga ik even heel hard huilen. Ik wil dit niet! Ik wil niet met al mijn spullen en mijn eigen zware lijf achterop de motorfiets verder. Lau is aardig maar ook streng: er is geen andere manier. Of het is nog twee uur lopen of je vermant je, en stapt weer achterop.

Het moet gezegd worden, de chauffeurs zijn absolute professionals. Ik probeer te bedenken dat een toerist ook bang zou zijn achterop een fiets in Amsterdam. Deze jongens doen dit elke dag en weten elk steentje. Maar alles doet me pijn en de weg wordt maar niet beter. Om de hoek zal het vast beter worden denk ik, of na deze heuvel. Het blijft hannesen en slippen en het gaat echt voorzichtig en vakkundig, maar nu kook ik over. Ik stop. Ik stap af, geef de jongens beide het dubbele van wat we beloofd hebben en gebruik al mijn overredingskracht om de jongens en Lau met de tassen vooruit te sturen naar de hoofdstad terwijl ik het laatste uur ga lopen. Gewapend met muggenspray en een blikje cola ga ik er heus wel komen.

Lau wil mij niet alleen laten, hij wil voor me zorgen. Maar ik ben over het punt van redelijkheid heen en de enige manier om mij weer rustig te krijgen is door me alleen te laten. Ik heb een telefoon, ik zet locatie delen aan, het is hier veilig. Wat doe jij als je er helemaal doorheen zit? Zoek je steun bij anderen? Word je boos? Ik stuur iedereen weg en wil alleen zijn. Natuurlijk geen goed idee, natuurlijk geen manier van samen reizen, ik weet het, maar zo is het gebeurd.

Wijzelf en de bagage komen allen veilig aan in het enige kosthuis van de hoofdstad. Het is er schoon, maar ik zak bijna door het bed als ik mijn klamboe aan de gordijnrails probeer te bevestigen. De nacht is bloedheet onder de klamboe en de moskee recht naast ons bidt de heeeeeeeele nacht dat het een Ramadan is. Hard ook. Iedereen is aan het bidden, ook de eigenaren van de eettentjes en de winkels. We vinden ongelovigen die instant noodles verkopen en gaan een zweterige slapeloze nacht in.

‘S-ochtends vroeg willen we weg. We vinden geen ferry op de aangegeven plaats. Wel een lokale boot die in vier uur naar Alor zal varen, een eiland waar we weer toeristen gaan vinden, en wegen. De uitlaat komt bijna recht in onze porum en misselijk, met hoofdpijn en een vernieuwde houten reet en gebroken rug komen we op Alor aan, alwaar we inchecken in een all-inclusive duikresort waar ze vragen: “Wáár zeg je dat je vandaan komt?” Nu kijk ik omhuld door de luxe van dit heerlijke hotel terug op de reis en denk ik; “ook weer overleefd, laten we nu wat leuks gaan doen.”

Level Up

Vandaag hebben we Flores verlaten op een grote ferry met verdieping na verdieping met overvolle slaapzalen vol indonesiers. We hebben hier een matrasje veroverd tussen de mensen die we niet verstaan maar die ons wel van alles willen vertellen. En ik heb eigenlijk prima geslapen.

Dat had ik een paar dagen geleden niet gekund. Het werd me allemaal even te veel. Bijna alle mensen die je tegenkomt zeggen iets tegen je, van “tuut-tuuuut” op de brommer, tot “hello mistaaaaahs”, tot “Hey bule! Bule!”, wat buitenlander betekent. Meestal volgt dan een van de volgende zinnen; “where are you going!” Of; “where are you from!” Ik wil dat niet twintig keer per dag vertellen. Maar ik wil ook niet heel bot doorlopen. En ik weet me geen houding te geven, en daar schaam ik me dan voor en dan gaat er een hele spiraal aan negatieve gedachten lopen.

Vaak, zo’n vijf keer per dag, wil er iemand met je op de foto. Ik heb af en toe rust nodig, ik wil even alleen een potje shampoo kunnen gaan kopen zonder gedoe en geroep. Ik ben al zelfbewust genoeg, en dan ben ik hier ook nog eens ongelooflijk lang en luchtiger gekleed dan 99% van de Indonesiers. Die ene bar die ineens vol schaars geklede dames zat waar je een drankje voor kon kopen tellen we dan ook nog mee! Of, als ik wel mijn knieen en schouders bedek zoals hier de norm is, dan heb ik het gewoon bloedzwetend heet in die ongenadige evenaarzon. Daar kan ik ook al niet zo goed tegen.

Ongemakkeijk moment na ongemakkelijk moment stapelde bij mij op. Ik voel me onmachtig over de taal, ik weet niet wat ik moet doen als iemand eten of drinken aanbiedt dat ik niet wil. Wat verwacht iemand terug voor het kado van een traditionele sjaal, wat is de bedoeling van een telefoonnummer geven, moet je netjes je schouders bedekken voor op de foto?Wat is dat op de menukaart? Ik vind het vies, kan ik het met goed fatsoen laten staan? Waarom giechelen die mensen zo veel, ik wil gewoon iets bestellen. Giechelen ze alleen omdat ze geen Engels spreken? Of ook om mij? Om mijn korte broek en mijn mouwloze shirtje? Enzovoorts. Ik weet niet of iemand zich hier in herkent, maar ik trok me dat allemaal de hele tijd aan en op een gegeven moment was mijn emmer vol en toen wilde ik niet meer.

Weer zo’n moment van; “ik wil naar huis. Kunnen we niet gewoon naar huis.” Even huilen en balen en een avondje nergens eten, maar spelletjes doen en afhaalnasi eten bij de bungalow. Verwend nest. Rijke toerist die hiervoor kan kiezen. De negativiteir was nog niet weg. Ook de volgende dag hebben we rustig aan gedaan op een bedje op het strand.

En toen ineens, echt op een specifiek moment, de avond na het dagje strand, was het voorbij. Niet de aandacht van alle mensen hier, maar ik trok het me gewoon niet meer zo veel aan. Het was net of ik in een videogame een level omhoog ging. Alsof ik extra superkrachten kreeg.

In plaats van; “oh jee wat zouden ze er van vinden dat ik een mouwloos shirtje aan heb”, denk ik nu; “lieve mens, wat zal je het heet hebben, ik ben blij dat ik uit een land kom waar je gewoon aan mag doen wat je wil, je wordt er niet voor gearresteerd hier.” In plaats van; “hoe moet ik nu weer reageren op dat Hee! Bule! Buitenlander! Hee! Foto!” Denk ik nu; “joehooeee jahoor! Buitenlander, dat ben ikkeeee”, even op de foto en door. En soms zeg ik gewoon nee tegen een foto. En weet je wat ze toen terug zeiden? “Ok, ok.” En als mensen giechelen ga ik van het beste en liefste idee uit, en ik lach terug, want het is ook eigenlijk allemaal best grappig. Van de ene op de andere dag was de ongemakkelijkheid weg.

Het is ook niet eerlijk. Ik kan kiezen, ik kan naar huis. Ik kan mezelf opsluiten achter de muren van een luxe resort, aan het zwembad gaan liggen en Engels spreken. Nou ja, niet hier op Lembata, want hier zijn geen resorts, maar twee eilanden verder heus wel. Ik woon niet de hele godganse dag in Indonesië met hurk-toiletten, allemaal dingen die je aan moet en beleefdheden waar je je aan moet houden. In bijna alle hotels hebben ze een “westerse toilet”.

Ik mis mijn familie en vrienden, en thuis, een omgeving waar je de mensen begrijpt en de dingen kan eten die je lekker vindt. Als ik een dagje thuis kon zijn zou het ook al goed zijn, maar ja, dat is ver weg he, en ik ben nu hier. Het is hier prachtig. En ik kan het allemaal wel aan.

Naar het oosten

Tot nu toe nog is ons reisplan vooral geweest; “naar het oosten.” Als mensen vroegen; “waar gaan jullie heen?” Was het antwoord; “naar het oosten, en we hopen te eindigen in Papoea Nieuw Guinea.” Elke keer namen we een bus of boot “naar het oosten.”

Als je dat al een plan wil noemen, gaat dat plan nu niet meer door. Aan de Indonesische kant van Papoea is veel politieke onrust. Veel inwoners willen onafhankelijk zijn, en het eiland heeft een complexe geschiedenis met landen die het willen bezetten en exploiteren. Nederland is een van die landen, een van de zwarte bladzijden in onze geschiedenis. We kunnen nu niet over land naar Papoea Nieuw Guinea en daarbij zijn er in Papoea Nieuw Guinea zelf ook buitenlanders ontvoerd om aandacht te vragen voor ontbossing, onenigheid tussen verschillende stammen en andere redenen waar wij nooit over horen in het nieuws. Het werkt niet op dit moment, maar we willen heel graag op een ander moment terug komen.

Dat betekent dat we straks op ons oostenlijkste punt zijn aanbeland. We gaan nu van Flores door naar Alor. Als we een boot of een manier van transport kunnen vinden. Meestal is dat er wel, maar er staat helemaal niks op internet en dan word ik toch altijd een beetje zenuwachtig.

Laurens helpt altijd. Hij zegt; “dat vragen we daar wel joh.” En dat is ook hoe dit land werkt. In een havenstad gaan vaak boten, op de hoofdweg gaan vaak bussen, vaak, meestal, soms vanavond maar morgen kan ook. Het makkelijkst is om mensen te vragen hoe het werkt, en dan bellen zij een vriend, neef of dochter die ergens werkt, dan betaal je een beetje meer en dan is het geregeld. Niet erg zelfstandig, maar niet minder avontuurlijk!

En daarna? We willen toch nog ergens de jungle in, dus we hebben onze zinnen gezet op Borneo, dat hier Kalimantan heet. Hoe we daar komen? Dat vragen we daar wel joh.

Het verhaal van de homestay

Niet gehinderd door enige kennis van de normale manier van transport op het Indinesische eiland Flores, besluiten we te gaan liften om op onze volgende bestemming te komen. Ik bedoel, we hebben wel aan een aantal mensen gevraagd hoe het zit, en die zeiden dat liften niet echt een ding was, maar zeker ook niet gevaarlijk, dus gaan we het maar proberen.

Het doel is een waterval, die een aantal kilometer van de hoofdweg ligt. Wij denken uit de ene lift of bus te kunnen stappen, en dan bij de andere weg te kunnen gaan staan, maar als we op die splitsing aankomen giet het van de lucht. Regenseizoen he..

We hebben op de kaart een verblijf in de buurt gezien, een eco lodge, dus we besluiten om eerst maar daar heen te lopen. Dan kunnen we in ieder geval de grote tassen vast kwijt. Wat is het toch een ongelooflijke luxe om naar elke plek in de buurt te kunnen lopen en er vanuit te kunnen gaan dat je een overnachting vast wel kan betalen. Wat zijn wij toch ontzettend rijk in vergelijking met de mensen hier.

We redden het niet tot de eco lodge, een vriendelijk stel op de motor houdt ons aan. “Zoeken jullie een plek om te slapen? Kom bij ons slapen! Ons dorp is hier een kilometer vandaan.” Tsja, we waren op zoek naar avontuur en een uitweg van de toeristische route, dus laten we dit maar doen dan toch? De man houdt een vrachtwagen aan die de juiste kant op gaat, dirigeert mij en zijn vrouw er in, en laat Laurens bij hem achterop de motor plaats nemen. En zo komen we aan in Ranggu Watu, een gehucht tussen Labuan Bajo en Rekas, waar zo’n 30 huizen staan.

De man, Ovan, is leraar Engels op een middelbare school en dat is ook de enige reden dat we met hem mee kunnen. Onze kennis van de Indonesische taal loopt flink achter! En dat maakt contact met locals best lastig. Zijn vrouw, Eliza, is lerares religie op een babsisschool. Het is allemaal hartstikke katholiek hier, er staat een grote kerk waar zeker het hele dorp in past, en een vroegere pastoor was zoals wij het begrijpen een Nederlander.

We worden door ze uitgenodigd voor de koffie, en voor de lunch, en voor meer koffie. Ovan laat ons de rijstvelden van de familie zien, en tijdens het diner krijgen we allemaal een sarong aan ‘ter ere van de gasten.’ Ze wonen hier met de ouders en de broer en zus van Ovan. De buurkinderen rennen het huis door en eten waarschijnlijk mee zodat ook zij iets te eten hebben.

We krijgen een bed met een matrasje van een cm dik, vlak achter het gordijn waar oma ligt te snurken. De stoppenkast geeft om het uur een alarm, de honden vechten buiten, de hanen kraaien vanaf 4 uur ‘s-ochtends, en wij hebben de beste slaap in dagen. Wat we in Nederland al niet uitgeven aan matrassen en slaapkamers!

We zijn natuurlijk ook doodmoe van alle indrukken. Van het rijden op de motor, klimmen en glibberen op de rijstvelden. Van alle mensen die je aanstaren en met wie je niet kan praten omdat je niet genoeg kennis van de taal hebt. Google translate helpt, maar nog niet helemaal. We kunnen iets duidelijk maken, maar we krijgen mensen nog niet zo ver dat ze terug praten in de telefoon om hen weer te kunnen verstaan.

Deze mensen willen ons overal mee naartoe nemen en ons alles laten zien. Ze willen ons ook laten drinken, roken, en mee laten doen aan gokspelletjes op de telefoon. En ze willen ons meer laten eten en meer koffie laten drinken en alles er op en er aan. Wij besluiten om de volgende dag door te gaan reizen, want we willen graag iets van een eigen wil en plan behouden. We zijn dankbaar dat we dit hebben mogen meemaken.

De volgende dagen wordt duidelijk dat onze familie graag meer en meer en meer van ons geld wil. Dat snap ik helemaal, want wij hebben natuurlijk zo veel meer geld dan dat zij hebben. Het is ook gewoon echt niet eerlijk. We hebben de familie betaad voor de overnachting en het eten en wat extra, en daar laten we het graag bij, want we willen de herinnering aan de lieve mensen die we hebben ontmoet en de mooie ervaring die we dankzij hun hebben gehad niet bedoezelen. Er gaat in de aankomende tijd zeker meer van ons geld naar Indonesie, en dan zo veel mogelijk naar de locals.

Bang maar ik doe het wel

Er is een bekende audioclip op Instagram die klinkt als “I don’t fight being afraid, I just do things scared.” Die slaat op mij. Altijd een beetje angstig, altijd iets minder snel enthousiast over enge dingen dan in ieder geval mijn reisgenoot, maar ik doe het wel. Vandaag was weer een mooi voorbeeld.

We zijn nu op een 4-daagse boottrip van Lombok naar de Komodo eilanden. Een van de hoogtepunten van deze trip is het zwemmen met een walvishaai. Het staat op het programma voor dag 2. Een walvishaai is niet gevaarlijk, van wat ik begrijp eten ze alleen kril en plankton. Maar ze zijn wel heel groot, tot wel 18 meter lang. Het is meer walvis dan haai, zeg maar. En daar mochten we mee snorkelen.

De meeste mensen op de boot zijn enthousiast, kijken er naar uit. Ik had er zo mijn twijfels bij. In het water met zo’n grote vis, met zo’n grote mond en zo’n lange, sterke staart, beetje eng. Misschien zou ik wel gaan kijken hoe de anderen zwemmen met de walvishaai, dacht ik bij mezelf. “Ik vind het een beetje eng;” zei ik tegen iedereen.

En vanmorgen spoorden we een walvishaai op met de boot. En ik was als eerste wakker en zat al een tijdje klaar op de boot. Bikini al aan, lenzen al in, snorkel binnen handbereik. Want ja, ik was toch al wakker. Vissers krijgen van ons toerbedrijf drie miljoen roepia als ze een walvishaai vinden. Ze voeren hem dan en houden hem bij hun boot. Dan roepen ze ons op met een knipperende zaklamp. En dan mogen wij allemaal het water inspringen.

Deze was een meter of 6, een jonge walvishaai. De gids zei: “spring er maar in.” Laurens was z’n snorkel nog aan het halen in de hut. Ik zag iemand anders zich ook al klaar maken. En toen lag ik er toch zomaar als eerste in, van onze twee boten. In mijn hoofd zei ik: “hij is ongevaarlijk, hij is ongevaarlijk.” Maar snel dichterbij durfde ik niet. Toen we met z’n drieën in het water lagen durfde ik wel wat dichterbij. Bang! Hele. Grote. Vis. Mooi hoor! Wel een beetje veel stroming. Mijn adem is snel en hoog. Ik zwem een beetje paniekerig. Gewoon bang, is niet erg.

Op een gegeven moment zwemt die hele grote vis recht op Lau af en duwt zo met z’n neus tegen hem aan. Nieuwsgierig is hij. Ik zie het gebeuren met mn duikbril onder water. Lau kan dat wel aan, maar dat moet ie niet bij mij doen! Ik heb genoeg gezien. Ik zwem terug naar de boot, en klim aan boord. De rest springt er nu een voor een in. Ik ben hartstikke trots op mezelf, want ook al was ik bang, ik heb het wel gedaan. Oja en Laurens leeft ook nog.

Vakantie eiland

We zijn nu op Gili Trawangan, een supertoeristisch eiland waar je kan duiken en feesten. De duikscholen zorgen er voor dat er nog flink wat mensen van onze leeftijd zijn, want dat is best duur voor de jonge feestgangers. Ik heb niet echt iets om over te schrijven, we gaan een beetje suppen, leuk snorkelen, lekker eten, een beetje op een strandbedje liggen en ‘s-avonds een feestje. Het is net vakantie. Dus hier maar een paar fragmentjes in plaats van een heel verhaal:

Stel je staat in een bar, en een groep mensen verzamelt zich en ze kijken allemaal juichend naar een punt. Je gaat kijken naar dit punt op de dansvloer, want ja, je bent toch wel nieuwsgierig wat er daar zo leuk is. Je ziet niks. Je kijkt terug naar de groep, en aha, ze maken een selfie met de groep. Natuurlijk, daarom kijken ze allemaal naar één punt. Dan voel je je wel even oud op een feestje.

Er is een plek op het eiland waar vroeger een schildpadden rescue zat. Al die schildpadden die daar ooit zijn vrijgelaten komen daar vaak terug. Het heet turtle beach. Ik heb daar twee keer gesnorkeld en niets gezien. Toen zat ik op mijn strandbedje en zag degene naast me een schildpad zijn kop boven water steken. De man van het eettentje zag het ook. Ik snel die snorkel op mijn kop, en rennen en zwemmen. En die twee mannen van de kant maar roepen, links! Rechts! Nog een paar meter verder! En toen zwom ik ineens naast een hele grote schildpad.

De schildpad was rustig aan het grazen van het zeewier dat op de rotsen groeit. Af en toe een beetje flipperen met die vinnen en dan weer verder grazen. Af en toe z’n koppie boven water steken om te ademen. Prach-tig! Je hoeft niet te duiken om mooie dingen te zien. Toen hij naar me keek deed ik even een stapje achteruit en stond waarschijnlijk op een ander wezentje die spartelde voor zijn/haar leven om onder mijn voet vandaan te komen. Sorry!

Heb ik nog iets anders te vertellen? Nee niet echt, mensen fietsen hier, eindelijk geen scootertjes meer. Paard en wagen zie je ook nog overal. Mooie natuur, gezellige mensen. Saai maar comfortabel leven!

Vandaag gaan we weer op avontuur, vier dagen op een boot om de komodo eilanden te zien. Wie weet maken we wat mee!



Een avontuur zonder foto’s

Ik kón hier niet eens foto’s van maken, want het regende zo. ontzettend. hard. En een deel was onder water. En ik heb geen onderwater camera. Maar die wil ik nu wel.

Na zeven kraampjes te hebben gevraagd om een snorkeltrip zeg maar nu meteen zei de achtste ‘ja hoor, ik kan nu meteen’. Voor een miljoen rupia wilde zijn vriend Barak ons wel meenemen. We kregen er alles bij. Tegen betaling. Lunch, flippers en koop bij mij meteen de boottocht naar je volgende bestemming. Prima geregeld.

De eerste locatie waar Barak ons mee naar toe nam was een koraalrif bij het mangrove bos. Moooooi, zo ontzettend veel vissen in alle mogelijke kleuren. En toen hoorde ik een bekend fluitje in mijn oor, snel hoofd boven water en Lau roept: ‘Annabel, hier nu!’ Dus ik snel flipperen, zien we een hele mooie grote zeeschildpad zweven en zwemmen. We kunnen er zo achteraan zweven. Later zie ik zelfs een grote manta ray in de diepte!

Maar dat was niet eens de grootste schok. Het avontuur begint nu, als Barak zegt: ‘look, maybe rein! Maybe big rein, oehhhh.’ Dikke donkere wolken verzamelen zich tussen de eilanden van Penida en Ceningan, waar we liggen met de boot, en de wind steekt flink op. We hebben al diverse buien en stormen gezien, met regen alsof je gewoon recht onder een waterval staat. Wij zitten inmiddels veilig in de boot, dus dat is alvast goed. Nou ja boot, het is een bootje. Een bootje zoals er honderden liggen in de haven hier.

De kapitein zoekt een hoek en een stroming uit tussen de eilanden en maakt ons vast aan een boei. Ik weet dat die boei vast zit aan een een heeeeel groot betonblok onder water. Want dat zag ik toen ik net met mijn hoofd onder water zwom. Dus dat is ook goed. Ik voel me veilig, maar ga wel vast onder in de boot zitten, billen op de bodem, armen om het bankje.

En dan komt de regen, zo hard dat het voelt als zijdelingse hagel. Zegt Laurens. Die met zijn armen wijd voor op de boot staat.  Zien jullie het contrast? Ik in het midden van het bootje, op de grond, armen om het bankje geklemd, en meneer voor op de boot met zijn armen wijd.

De zee om ons heen verandert van een plat felblauw paradijs naar een dreigende donkere brij van golven met schuimkoppen. En de regen slaat en snijdt en aardig wat komt in de boot. Onze schipper zit op de boeg en schermt zichzelf af met een poncho. Lau is ondertussen toch maar bij mij in de boot komen zitten en houdt me warm met een plastic zeil. De boot trekt en sjort aan het touw, maar heeft geen andere keus dan te doorstaan, met zijn neus in de wind. Ik vraag onze kapitein maar even of het gevaarlijk is. Hij zegt; “welnee, als we van het anker af zouden slaan en door de storm worden meegetrokken, dat zou pas gevaarlijk zijn.” Oh ja daar had ik nog niet

Na 10 minuten die echt wel veel langer duren, neemt de regen af en de storm houdt uiteindelijk op. We mogen nog een paar minuten snorkelen en ik ben blij dat ik het nog durf, want de zee is veel warmer dan die storm van daarnet. De onderwaterwereld is nog steeds mooi, maar echt zen ben ik niet meer. Met kramp in mijn kuit en blauwe lippen klauter ik de boot in en de kapitein brengt ons weer veilig naar Lembongan.

Hij zegt; “Thank you many times for coming here. Now I can work for tourists again. The past two years have been very hard with covid. I have two small children and I could only sit at home and worry. Thank you for visiting us.” Nouuu dan weet je dat je geld goed terecht komt! Wij weer veilig aan wal, kapitein papa terug naar zijn familie met wat centjes op zak.

Paniek in het Paradijs

Het is twee uur snachts, we liggen op bed en een stem in mijn hoofd laat mij niet meer slapen. Bang. Bang voor beesten, bang voor inbrekers, moordenaars en voor de reis.

Het is een viersterrenhotel in Canggu, alles is spik en span. De man die het hotel runt zet elke dag overal kleine offer dingetjes neer met bloemetjes en wierrook. Elke dag vinden we nieuwe flessen drinkwater met citroen en munt in ons kleine koelkastje. Om het zwembad staan parasols en ligbedden. Het is hier Pa-ra-dijs.

Ik lees een boek. Ik luister een podcast. Het is nu 4.30 snachts. Ik wil naar huis. Dit is niet leuk, ik ben niet leuk, ik kan dit niet, wij kunnen dit niet. Het zal vast allemaal fout gaan. Even alle deuren en ramen op slot doen, even de airco aan, slokje water. Ik. Wil. Naar. Huis. Ik maak Laurens wakker, hij zegt: ‘het komt goed schatje.’ Licht aan, heel hard huilen, hyperventileren. Paniekaanval in het Paradijs.

Waarom he? Een paar dagen geleden, toen we deden alsof we de lamp van Aladdin vonden in de woestijn, zeiden we nog dat onze wens zou zijn; gezondheid en geluk, voor alle mensen om ons heen, en onszelf ook :). En daar zit ik dan vreselijk gezond en gelukkig in een paradijselijk hotel op Bali te huilen. Al slaap ik niet, ik hoef niet eens te werken morgen.

Inmiddels maken we er grapjes over. Elke keer als we op een ongelooflijk paradijselijke plek zitten, doen we alsof we hyperventileren en naar huis willen. Adem maar eens in en zeg tegelijkertijd “huis, huis”, zoiets. Ennnn adem door.